In Gent is hij alomtegenwoordig: de heilige Lieven of Livinus is één van patroonheiligen van de stad. Je vindt afbeeldingen van hem onder andere terug in de crypte van de Sint-Baafskathedraal en op de gevel van ‘Huis den Enghel’ aan de Graslei. En hij heeft zijn naam gegeven aan de scholen van het Sint-Lievenscollege en KAHO Sint-Lieven. In de middeleeuwen vertrok er eeuwenlang op 28 juni een bedevaart aan de Sint-Baafsabdij naar Sint-Lievens-Houtem.
De Ierse geloofszendeling Livinus komt in de zevende eeuw naar Gent om er de Vlamingen en de Zeeuwen tot het christendom te bekeren. Hij woont er een maand in het Coenobium Ganda (Gent) en bidt er op het graf van de heilige Bavo, die daar nog maar kort tevoren “in een geur van heiligheid” was gestorven. Vanuit de Sint-Baafsabdij vertrekt hij naar het Land van Aalst om er aan zijn bekeringswerk te beginnen. Dat gebeurt niet zonder moeilijkheden. Livinus ondervindt veel tegenstand van hen die de oude Germaanse goden nog vereren. In Houtem (het huidige Sint-Lievens-Houtem) rukt men hem de tong uit, wat verklaart waarom Livinus in de laatmiddeleeuwse iconografie vrijwel altijd wordt afgebeeld met de marteltang in de hand. God geneest hem wel van deze verwonding, maar het martelaarschap blijkt onafwendbaar. Uiteindelijk wordt hij op 12 november 657 onthoofd in Esse (het huidige Sint-Lievens-Esse). Toch kruipt hij volgens zijn vita opnieuw recht, neemt zijn hoofd onder de arm en strompelt nog enkele kilometers verder, tot in Houtem, waar hij sterft. Op de hoogte gebracht van de moord op Livinus haast een zekere Craphaildis, wier zoon Brictius nog onlangs door Livinus werd gedoopt en genezen van doofheid, zich naar zijn dode lichaam. Omwille van haar medeleven met het lot van Livinus doden de beulen ook haar en hakken Brictius in stukken. Hun lichamen worden samen met dat van Livinus in Houtem begraven.
Het gebeente van Livinus wordt in het jaar 842 door Theodorik, de bisschop van Kamerijk (830-863), tot eer van de altaren verheven. In de Annalen van de Sint-Baafsabdij schrijft de kroniekschrijver over deze heiligverklaring: “Anno 842, elevatio sancti Livini, archiepiscopi et martyris egredi, et sancti Brictii infantis, facta est apud villam Holthem per Theodricum, Camerascensem episcopum.” [In het jaar 842 werden door de bisschop van Kamerijk Theodorik tot heilige verheven: Livinus, aartsbisshop en martelaar en het kind Brixius, gedood in Houtem.]
Al gauw ontstaat er een populaire cultus rond Livinus. Van heinde en verre zakken pelgrims naar Sint-Lievens-Houtem af om er zijn graf te bezoeken, smekend om vergeving of genezing. Vooral op 12 november, zijn sterfdag, is de volkstoeloop naar het dorp enorm. Al snel ontwikkelt er zich op die dag een bloeiende jaarmarkt. De verering van Livnius brengt veel geld in het laatje, niet alleen voor kerk en abdij, ook voor de handelaars en de lokale bevolking: eten en drinken, paarden, vee en allerhande marktwaren worden vlotjes verhandeld. De nog steeds populaire winterjaarmarkt van Sint-Lievens-Houtem is geboren...
Op 28 juni 1007 wil Erembold, de toenmalige abt van de Sint-Baafsabdij (988-1017), de stoffelijke resten van de heilige Livinus naar zijn abdij overbrengen. Als reden geeft hij de oorlogsdreiging tussen de graaf van Vlaanderen, Boudewijn IV met de Baard (980-1035) en de koning van Duitsland, Hendrik II (973/978-1024). De Bavolingen vrezen dat het gebeente zal worden ontvreemd of geschonden door de rondtrekkende troepen. Of is het toch eerder financieel gewin dat als échte reden vernoemd moet worden? Het patrimonium van de abdij dreigde net toen overgenomen te worden door lokale machthebbers, wat deze interpretatie aannemelijker maakt.
Het laat-11de-eeuwse Translatio Livini beschrijft voor het eerst duidelijk dat Livinus’ feestdag van op 28 juni herinnert aan de overbrenging van zijn stoffelijke overschot op die dag in 1007 vanuit zijn sterfplaats Sint-Lievens-Houtem. Die overbrenging naar Gent verloopt niet zonder moeite. Op een bepaald moment blijken de relieken zo zwaar te zijn geworden dat ze niet meer verplaatsbaar zijn. De abt begrijpt dat hij enkele deeltjes van het lichaam van de heilige in Houtem dient achter te laten en hij maakt met Livinus de afspraak dat hij eenmaal per jaar op 28 juni, de dag voor het feest van de heiligen Petrus en Paulus, een bedevaart met diens relieken naar Houtem zal ondernemen.
Het inschakelen van heiligen en hun relieken om bezit te beschermen is een algemeen verspreide tactiek in die periode. Het feit dat Livinus gestorven is in Sint-Lievens-Houtem, dat zijn relieken in de Sint-Baafsabdij rusten, maar wel jaarlijks naar ‘zijn’ grond – én dus óók die van de Sint-Baafsabij – terugkomen, moet de claim van Sint-Baafs op haar bezittingen in Sint-Lievens-Houtem onderstrepen.
Die belofte om jaarlijks naar Houtem terug te keren verwatert al na het overlijden van Erembold in 1017 en wordt pas onder abt Folpert (1040-1066) opnieuw hersteld: dit is meteen ook de oorsprong van de beroemde Sint-Lievensbedevaart. Ieder jaar vertrekt aan het einde van juni de ‘fiertel’ - fiertel is een verbastering van het Latijnse ‘feretrum’, wat reliekschrijn betekent – met de relieken van Livinus van de Sint-Baafsabdij naar Sint-Lievens-Houtem, gevolgd door duizenden Gentenaars.
Van de twaalfde en dertiende eeuw zijn er weinig getuigenissen over deze Sint-Lievensbedevaart bekend. Hoe de processie er in de periode vóór het einde van de 14de eeuw uitziet, wordt niet door archivalia gedocumenteerd. Zonder al de betaalde activiteiten en ingrediënten die er tegen het einde van de veertiende eeuw zijn bijgekomen, is de optocht wellicht zeer sober, wat ongetwijfeld de sleutelpositie van de abdij en haar vertegenwoordigers nog meer in de verf zet. Het lijkt er zelfs sterk op dat, met uitzondering van de groep gelovigen die de stoet volgt, alleen de Bavolingen de ceremonie leiden. Later zal de Sint-Baafsabdij een deel van haar bevoegdheid, zoals het omringen en dragen van het reliekschrijn, delen met de leden van de Sint-Lievensbroederschap, maar zelfs dan blijven de monniken prominent aanwezig in de processie.
In de kostersnota en -rekeningen van de Sint-Baafsabdij leest men dat de de plechtigheden rond Sint-Lieven al op 25 juni beginnen, wanneer men op de vooravond de heilige wekt. Pas met het terugplaatsen van het reliekschrijn op de daarvoor bestemde plaats in de abdijkerk op de zondag na de processie van 28-29 juni, eindigt het ceremoniële gebeuren. De abdijkerk blijft het decor voor de opening en het slot van de opeenvolgende plechtigheden, en het is de abdijgemeenschap die de meeste van die vieringen leidt. Dat geldt grotendeels ook voor de diverse manifestaties in Sint-Lievens-Houtem zelf, waar de abdij als grootgrondbezitter, patronaatsbeer en feodaal heer eveneens een thuismatch speelt. Het is en blijft in de eerste plaats een processie van en voor de abdij.
Van een devote processie is echter allerminst sprake. Integendeel, de tweedaagse tocht heeft meer weg van een feestparade die telkens weer ontaardt in bras- en vechtpartijen. De Gentenaars vierden als het ware hun Gentse Feesten in Sint-Lievens-Houtem.
Dit komt spectaculair tot uiting toen in het jaar 1467 wanneer de terugkeer van de processiegangers samenvalt met de ‘Blijde Intrede’ van de nieuwe hertog, Karel de Stoute (1433-1477). Zijn vader, hertog Filips de Goede (1396-1467), had Gent gaandeweg in een politiek en financieel keurslijf gedwongen. Het aantreden van de nieuwe vorst werd dus een uitstekend moment waarop de Gentenaars hun grieven konden ventileren. Zijn intrede in Gent wordt beschreven door de doorgaans goed ingelichte (want van Gentse origine) en officiële hofkroniekschrijver Georges Chastellain (1405-1475). Hij beschrijft de bedevaarders die op het moment waarop de ongeregeldheden uitbreken en de relieken van de heilige terug de stad in dragen als volgt: “maintenant une multitude de respaille et de garçonaille mauvaise le portent, crians et huans, chantans et baléans, et faisans cent mille dérisions et ivres tous” [“nu draagt een groot aantal slechteriken en slechte jongens hem, terwijl ze roepend en tierend, zingen en dansen en honderdduizend vloeken uiten, ze zijn allen dronken.”]. De terugkerende bedevaarders ontketenen een opstand tegen de nieuwe hertog en dwingen hem tot een aantal politieke toegiften zoals het beperken van de fiscaliteit en het teruggeven van de ambachtsbanieren die door zijn vader na de slag bij Gavere (23 juli 1453) waren opgeëist.
Een kleine eeuw later is voor keizer Karel V (1500-1558) de maat vol. Na de Gentse opstand van 1539 trekt hij in zijn ‘Carolijnse concessie’ op 30 april 1540 een streep onder de Gentse Sint-Lievensbedevaart en schaft ze af. In het zeventiende artikel schrijft hij: “dat wij gheaboleert hebben ende aboleren ten eeuwighen dage de reyse ende trdaghen van Sinte Lieven te Houthem alders.”
In 1540 verhuist Livinus nog één keer: de Bavolingen brengen zijn gebeente naar de Sint-Janskerk (die daardoor de Sint-Baafskerk wordt én in 1559 de titel van kathedraal krijgt). De Sint-Baafsbdij moet plaats ruimen voor een Spaanse dwangburcht, een andere straf voor Gent. Tijdens de beeldenstormen van 1566 en 1578 gaan zijn relieken verloren toen onder meer de reliekschrijnen van Livinus en Bavo moeten worden ingeleverd bij het Calvinistische stadsbestuur.
De Houtemse jaarmarkt blijft als enig restant van de middeleeuwse volksbedevaart nog steeds overeind.
Bronnen: Jeroen DEPLOIGE, “Twisten via heiligen. Hagiografische dialogen tussen de Gentse abdijen van Sint-Pieters en Sint-Baafs, 941-1079”, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, LXI (2007) 31-82 ; Paul TRIO, “Handel en wandel met een heilige: organisatie van en deelnemers aan de laatmiddeleeuwse Sint-Lievensprocessie vanuit de Gentse Sint-Baafsabdij naar Sint-Lievens-Houtem (tot 1540)”, in: Ibid. 83-104 ; Marc BOONE, “De Sint-Lievensbedevaart: bouwsteen van de stedelijke identiteit van Gent (late middeleeuwen en vroege 16de eeuw)”, in: Ibid. 105-122 ; Frank EECKHOUT, “Historische Livinusstoet opent Houtem Jaarmarkt”, in: Het Laatste Nieuws, 4 november 2016 ; www.thuisinhoutem.be ; www.erfgoedbankvanrode.be
Comments