Op 11 juli 1302 vindt bij Kortrijk de Guldensporenslag plaats: een militair treffen tussen milities uit het graafschap Vlaanderen (grofweg Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen) en het leger van koning Filips IV – de Schone – van Frankrijk. Deze veldslag is een unicum in de geschiedenis: een leger van piekeniers en boogschutters haalde het van een elitair ridderleger.
De aanloop
Het graafschap Vlaanderen bekleedt aan het einde van de 13de eeuw een unieke positie: hoewel de graaf een leenman is van de Franse koning, is de Vlaamse economie afhankelijk van de Engelse wol voor de lakenindustrie. Graaf Gwijde van Dampierre komt in een lastig parket toen beide landen elkaar de oorlog verklaren in 1294. Hij kiest voor zijn geld en schaart zich achter de Engelse koning tegen zijn Franse leenheer. Daarop valt Frankrijk Vlaanderen binnen en herstelt het gezag met Jacques de Châtillon als nieuwe landvoogd.
De Franse koning Filips IV houdt in mei 1301 zijn Blijde Intredes in de Vlaamse steden. Als gunst schaft hij een aantal hoge belastingen af, wat vooral in het voordeel is van de patriciërs (de Fransgezinde leliaards dus) en niet van de ambachten (de graafsgezinde liebaards of klauwaerts).
Al snel worden de belastingen opnieuw ingevoerd door de steden die door de leliaards bestuurd worden. De ambachten hervatten de strijd. In Gent komt het in april 1302 tot gevechten waarbij de Fransgezinde leliaards de stad worden uitgezet. Tijdgenoot Lodewijk van Velthem beschrijft deze gebeurtenissen in zijn Spiegel historiael:
“Simpel voer uter stede eermen dongelt roepen dede. Ende doement oec riep om das al dat binnen Gent doe was van gemeinten, cleine ende groet, vergaderde doen over 1 conroet om die ander te nemen dleven die dese gebode uut doen geven. Die ander trocken op sGravensteen, daer hem volgede menich een. Met pieken, met hantaexen, met swaerden, gingense sGravensteen anvaerden ende optie porten slaen ende houwen. Die ander baden genade met trouwen, maer dat besloet niet 1 pere. Si hadden verloren al die were, want dat volc hem ane wies, daerom dochtense te mere verlies. Ten lesten stakense daer binnen vier ende wildense so verberne hier die daer quamen, of sine quamen uut. Daer hordemen van jamer groet geluut, int leste moestense hem op geven. Som behildense dat leven ende som moestene dlijf daer staen.” (L. van Velthem, Spiegel historiael: Vijfde Partie, IX 1-23)
Hertaald is dit: “[De graaf van] Saint-Pol verliet de stad vóór de belasting opgelegd werd. Zodra dat bekend was gemaakt, kwamen alle burgers van Gent in een grote schare bij elkaar om degenen te doden die dit gebod hadden uitgevaardigd. De ‘boosdoeners’ trokken zich terug op het Gravensteen, waar velen hen volgden. Met lansen, strijdbijlen en zwaarden vielen de opstandelingen het Gravensteen aan en hakten ze in op de poort. De belegerden smeekten om genade, maar dat hielp geen zier. De moed zonk hun in de schoenen, want er kwamen steeds meer opstandelingen: daarom vreesden de anderen nog meer ellende. Ten slotte stak het volk het Gravensteen in brand en wilde de belegerden aldus verbranden, tenzij ze naar buiten zouden komen. Men hoorde daar groot gejammer en uiteindelijk moesten ze zich overgeven. Sommigen brachten het er levend van af en sommigen kwamen daar om.” (Vertaling: L. Jongen & M. Piters, Ghi Fransoyse…, pp. 69 & 71.)
Deze Gentse opstand is geen lang leven beschoren. Uit angst voor Franse represailles snelt een delegatie van de ambachten met de staart tussen de benen naar de Châtillon met een vredesvoorstel. Ze trekken opnieuw de Franse kaart en onderwerpen zich aan de Franse rechtspraak.
In Brugge neemt de leider van de wevers, Pieter Coninck, ondertussen het heft in eigen handen en organiseert een nieuwe opstand. Gewapenderhand zuiveren de opstandelingen de stad van de leliaards. De nacht van 18 mei 1302 gaat sindsdien de geschiedenis in als ‘Goede Vrijdag’ of ‘de Brugse Metten’.
De Guldensporenslag
Een Frans antwoord kan niet uitblijven: in juni 1302 trekt een leger van 8500 man – waaronder 2700 man adellijke cavalerie – richting Vlaanderen om de slachting in Brugge te wreken en Vlaanderen terug onder Frans gezag te plaatsen.
De graafsgezinden organiseren het verzet onder leiding van de zoon en kleinzoon van Gwijde van Dampierre: Gwijde van Namen en Willem van Gulik. Het leger bestaat uit boeren, ambachtslieden, poorters, aangevuld met stedelijke milities en ridders. In de maanden mei, juni en juli 1302 slagen zij erin verschillende steden in te nemen. Deze snelle opmars en het succes van het Vlaamse legers hebben grote gevolgen voor Gent. Oudenaarde had de kant van de graafsgezinden gekozen en liet geen graanschepen meer passeren naar Gent. Ook stroomafwaarts wordt de Schelde geblokkeerd. Binnen de kortste keren ontstaan honger en een schaarste aan brood. Het Fransgezinde bestuur van Gent stuurt een gezant naar Filips IV met de dwingende vraag hen te ontzetten. Enkele honderden Gentenaars verlaten in het geheim de stad en schaarden zich achter de graafsgezinde liebaards. Hun leider is Jan Borluut, een poorter van de stad die verbannen was na het doodslaan van een andere Gentse patriciër.
Beide legers komen op de Groeningekouter – net buiten de stadsmuren van Kortrijk – tegenover elkaar te staan. De rechterflank van het Vlaamse leger bestaat uit een Brugs contigent, de linkerflank uit krijgers uit de omgeving van Oudenaarde, Aalst en Kortrijk, samen met het korps van zevenhonderd Gentenaars. Centraal staan de krijgers van het Brugse Vrije en de veroverde gebieden van de kuststreek. Het gehele leger telt tussen de 8500 en 11000 man.
Rond de middag van 11 juli begint de strijd. De afloop is genoegzaam bekend: het kruim van het Franse ridderleger wordt verslagen door een Vlaams leger dat voornamelijk uit ongetrainde ambachtsmannen bestaat.
Voor Borluut eindigt de slag zeer gunstig: hij wordt – samen met een dertigtal andere volksleiders - tot ridder geslagen door Gwij van Namen en Willem van Gulik. De kreet "Groeninge veld! Groeninge veld!" is sindsdien de wapenspreuk van de familie Borluut. Hendrik Conscience voegt er nog een anekdote aan toe in zijn geromantiseerde en lichtelijk overdreven versie van de feiten in ‘De Leeuw van Vlaanderen’:
“Ofschoon een groot gedeelte der Vlaamse benden bij hopen de vijand in de velden achtervolgde, bleven er echter nog enige regelmatige scharen op het slagveld. Jan Borluut had zijn mannen doen blijven om volgens het gebruik des oorlogs het slagveld tot des anderendaags te bewaren, slechts weinig hadden door te hevige geestdrift dit bevel miskend; de bende welke hij met zich had, bestond nog uit drieduizend Genteaars: ook waren er menigvuldige mannen van alle wapenen die, door moeite of wonden afgemat, de vijand niet konden najagen en diensvolgens op het slagveld waren gebleven. Nu de strijd gewonnen was, nu de banden des Vaderlands gebroken waren, juichten de opgetogen Vlamingen met blijde kreten: “Vlaanderen de Leeuw! Wat wals is vals is! Zege! Zege!”
(H. Conscience, De Leeuw…, p. 359.)
Gent ontzet
Vroeg in de morgen van 12 juli bereikt het nieuws het hongerende Gent. In de volkswijken komen mensen op straat, met banieren van Gwij van Namen en Willem van Gulik. Al snel vormt zich een feestelijke stoet, die door de stad trekt:
“des ander daghes, vor vespertijt, alse verwonnen was die strijt, spranc die liebart uter traliën ende brac alle sine travaelgen binnen Gent met groter cracht. Men sach nie sulke jacht, selc getuut ende selc geblas, alse doe binnen der stede was. Men werp die lilye onder voet ende sette den liebart daer si stoet. Aldus quam weder die liebart vort in die stede, zuut ende nort, want sine dorstens laten niet om den strijt die was geschiet.” (L. van Velthem, Spiegel historiael: Vijfde Partie, XLI 53-66)
Hertaald is dit: “Nog voor het vallen van de avond de dag na de overwinning spring de Leeuw uit zijn kooi en brak met veel geweld alle kluisters binnen Gent. Men zag nooit zo’n gejaag, men hoorde nooit zo’n getoeter en zo’n getrompetter als toen binnen de stad. Men vertrappelde de lelie op de grond en plantte de Leeuw daarvoor in de plaats. Op die manier kwam de Leeuw weer in de stad, van noord naar zuid. Dat moest ze wel doen vanwege de afloop van de strijd.” (Vertaling: L. Jongen & M. Piters, Ghi Fransoyse…, p. 203.)
Tekening van Louis Geens, lithografie van J. Malvaux in het album van de historische stoet "Gent door de eeuwen heen", uitgegeven door Liévin Van Heule, 1894 [Stadsarchief Gent, SAG_BIB_GSA1_4GD_114_3]
Bron: website muntenroute stad Gent
Bronnen: Hendrik Conscience, De Leeuw van Vlaanderen of de Slag der gulden sporen, Leuven, Davidsfonds/Clauwaert, 1996 ; Lodewijk van Velthem, De Guldensporenslag, in: Ludo Jongen & Miriam Piters, Ghi Fransoyse sijt hier onteert, Leuven, Davidsfonds/Clauwaert, 2002 ; Jan Frans Verbruggen & Rolf Falter, 1302: Opstand in Vlaanderen, Tielt, Lannoo, 2002.